Een longembolie wordt behandeld met antistollingsmiddelen, zogenaamde bloedverdunners. De behandeling kan bestaan uit antistollende spuitjes en antistollende tabletten. Er zijn twee vormen van antistollende tabletten.
- De eerste vorm antistollende tabletten (Rivaroxaban, Dibigatran, Apixaban en Edoxaban) werken direct en hoeven niet gecombineerd te worden met antistollende spuitjes. Voor deze tabletten hoeft u niet naar de trombosedienst om het bloed te controleren.
- Bij andere antistollende tabletten (acenocoumarol en fenprocoumon) dient u tegelijkertijd te starten met antistollende spuitjes. Na een paar dagen, als het bloed dun genoeg is, hoeft u alleen de tabletten te slikken en kunt u stoppen met de spuitjes (de trombosedienst neemt contact met u op). De spuitjes kunnen door u zelf, een familielid of kennis, of door de thuiszorg worden gezet. Uw bloed dient regelmatig gecontroleerd te worden door de trombosedienst. De trombosedienst bepaalt de INR-waarde van uw bloed. INR staat voor International Normalized Ratio en geeft de snelheid aan waarmee uw bloed stolt. Wanneer u antistollingsmiddelen als acenocoumarol of fenprocoumon slikt, zal de INR-waarde toenemen. Met andere woorden: het bloed zal langzamer gaan stollen. Een hoge INR betekent dus dat het bloed langzaam stolt. Een lage INR duidt erop dat het bloed snel stolt. Binnen 24 uur na bloedafname geeft de arts van de trombosedienst aan u door hoeveel tabletten u moet gebruiken en wanneer de volgende controle is.
De behandeling van een longembolie is vrijwel gelijk aan de behandeling bij een trombosebeen, omdat gedacht wordt dat trombosebeen en longembolie twee verschillende uitingen zijn van een zelfde aandoening. Bij een longembolie wordt de behandelduur meestal op 6 maanden ingesteld ongeacht de oorzaak. In een aantal gevallen is de longembolie levensbedreigend omdat er een grote afsluiting is van de longvaten. In die gevallen zal er een ingreep volgen om het stolsel op te lossen.